« Terug naar de woordenlijst

Organel

Structuur met een specifieke functie in het cytoplasma van de cel (d.w.z. buiten de celkern), bijvoorbeeld mitochondriën en lysosomen.

Een organel is een gespecialiseerde subeenheid binnen een cel die een specifieke functie heeft en vaak is afgebakend door een membraan. Organellen werken samen binnen de cel om deze in leven te houden en goed te laten functioneren. Ze zijn te vergelijken met de organen in een lichaam, maar dan op microscopisch niveau binnen cellen.

Enkele voorbeelden van organellen zijn:

  1. Celkern (nucleus): Hierin bevindt zich het DNA van de cel. Het regelt en coördineert celgroei, -metabolisme en -reproductie.
  2. Mitochondriën: Dit zijn de energiecentrales van de cel. Ze produceren adenosinetrifosfaat (ATP), de belangrijkste energiedrager in cellen.
  3. Endoplasmatisch reticulum (ER): Dit is een netwerk van membranen betrokken bij de productie, verwerking en transport van eiwitten en lipiden.
  4. Golgi-apparaat: Dit organel is betrokken bij het modificeren, sorteren en verpakken van eiwitten voor transport naar verschillende delen van de cel of naar buiten de cel.
  5. Lysosomen: Dit zijn vesikels gevuld met enzymen die helpen bij het afbreken van biomoleculen.
  6. Peroxisomen: Deze zijn betrokken bij de afbraak van vetzuren en de afvoer van giftige stoffen uit de cel.
  7. Chloroplasten: Aanwezig in plantencellen, deze organellen zijn verantwoordelijk voor fotosynthese.
  8. Celwand: Aanwezig in plantencellen, bacteriën en sommige schimmels, biedt het stevigheid en bescherming aan de cel.
  9. Vacuolen: Deze zijn betrokken bij opslag, afvalverwerking, bescherming en groei. In plantencellen zijn ze groot en betrokken bij het opslaan van voedingsstoffen en afvalproducten.

Er zijn nog veel meer organellen met elk hun eigen specifieke functies binnen de cel. De aanwezigheid en aantallen van bepaalde organellen kunnen variëren afhankelijk van het celtype en het organisme.

« Terug naar de woordenlijst