« Terug naar de woordenlijst

Mendeliaanse overerving

Het mechanisme van genetische overerving waarbij het nageslacht zowel een allel van de vader als een allel van de moeder ontvangt. Johann Mendel was de grondlegger van de erfelijkheidsleer.

Mendeliaanse overerving verwijst naar de manier waarop bepaalde eigenschappen of kenmerken van de ene generatie op de volgende worden overgedragen volgens de wetten die zijn geformuleerd door Gregor Mendel in de 19e eeuw. Mendel voerde experimenten uit met erwtenplanten en identificeerde patronen in de manier waarop bepaalde eigenschappen overerfden. Op basis van zijn observaties formuleerde hij drie fundamentele wetten van overerving:

  1. Wet van dominantie: Als een organisme twee verschillende vormen (of allelen) van een gen erft, zal het de eigenschap van het dominante allel vertonen, terwijl het andere allel recessief is.
  2. Wet van scheiding (of segregatie): De twee allelen voor een erfelijke eigenschap in een individu scheiden zich van elkaar tijdens de vorming van geslachtscellen (gameten). Elke gamete draagt slechts één van de twee allelen.
  3. Wet van onafhankelijke sortering: Genen voor verschillende eigenschappen worden onafhankelijk van elkaar overgeërfd, tenzij ze zich op hetzelfde chromosoom bevinden (dit is een vereenvoudigde weergave; in de praktijk kunnen genen die dicht bij elkaar op een chromosoom liggen, gekoppeld worden en samen overerven).

Mendeliaanse overerving is van toepassing op eigenschappen die worden bepaald door een enkel gen en waarbij één allel dominant is over het andere. Echter, veel genetische eigenschappen in organismen volgen complexere patronen van overerving, waaronder co-dominantie, onvolledige dominantie, en polygenische overerving. Desondanks vormen de wetten van Mendel de basis voor de moderne genetica.

« Terug naar de woordenlijst