Aristoteles (384-322 v. Chr.)
Aristoteles, geboren in 384 v.Chr. in Stagira, een stad in het noorden van het oude Griekenland, was een van de meest invloedrijke filosofen en wetenschappers in de geschiedenis. Hij was een leerling van Plato en later de leraar van Alexander de Grote. Zijn werk omvatte een breed scala aan onderwerpen, waaronder logica, metafysica, ethiek, politieke theorie, natuurwetenschappen en biologie.
Aristoteles vestigde zich in Athene en sloot zich aan bij Plato’s Academie, waar hij ongeveer twintig jaar studeerde en doceerde. Na de dood van Plato vertrok hij uit Athene; uiteindelijk belandde hij aan het hof van koning Philippus II van Macedonië, waar hij Alexander de Grote onderwees.
Na zijn tijd in Macedonië keerde Aristoteles terug naar Athene, waar hij zijn eigen school oprichtte, het Lyceum. Hier legde hij de basis voor zijn filosofische systeem, dat de empirische observatie combineerde met abstracte redenering. Hij geloofde dat kennis werd verworven door directe ervaring en observatie, een benadering die hem onderscheidde van zijn leraar Plato.
Aristoteles’ bijdragen aan de biologie waren baanbrekend. Hij onderzocht een breed scala aan levende organismen, van planten tot dieren, en beschreef hun structuren en levensprocessen. Hij wordt beschouwd als een van de vroege grondleggers van de dierkunde en de botanie door zijn systematische aanpak van de studie van de natuur.
Zijn werken over logica, bekend als de “Organon”, vormden de basis van de westerse logische theorie tot in de 19e eeuw. Zijn ethische theorieën, met name de nadruk op deugdethiek en het concept van de ‘Gulden Middenweg’, hebben nog steeds invloed op de moderne filosofie. Aristoteles stierf in 322 v.Chr. in Chalkis.
« Terug naar de woordenlijst